(dik'ta:tor) m. (-s) [Lat. dictare, bevelen] beveler nl.
1. Oudh. in Rome, buitengewoon ambtenaar, met onbeperkt gezag, om een bepaalde taak te vervullen : een kon een half jaar aanblijven.
2. Tgw. onbeperkt heerser : Mussolini in Italië was een -.