Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

delfstofkunde

betekenis & definitie

v. (-n)

1. Eig. wetenschap der delfstoffen.
2. Metn. boek daarover.

Syn. mineralogie.

DELFSTOFKUNDE

I. INDELING

De delfstofkunde handelt over de algemene eigenschappen en samenstelling ( minerognosie), het ontstaan en ontwikkeling (minerogenie), en het groeperen in een systeem (systematiek) der delfstoffen.

II. GESCHIEDENIS

1. Oudheid en Middeleeuwen.

In de Oudheid werden enkele mineralen, hoewel gebrekkig, o. a. door Aristoteles en Plinius de Oude beschreven. Over het ontstaan der delfstoffen heersten toen de eigenaardigste opvattingen. Zo nam men b. v. aan dat kwarts niets anders was dan gewoon ijs, maar harder doordat het langer aan de koude had blootgestaan. De edelstenen integendeel, die vooral in de tropen voorkomen, hadden hun ontstaan te danken aan de hitte, die zekere steensoorten had doen uitdrogen, waardoor ze hard en doorzichtig waren geworden. De middeleeuwen brachten de kennis der mineralen niet veel verder.

2. Nieuwe en Nieuwste Tijd.

Agricola is in de XVIde eeuw de grondlegger, de Boodt (Z. N.) een ijverig beoefenaar der wetenschappelijke mineralogie. In de XVIIIde eeuw stellen de Zweden Wallerius en Cronstedt de eerste stelsels op; Werner voert de empirische metode in en Haüy vindt een kristallografisch systeem om de delfstoffen in te delen. Sinds die tijd hebben de delfstofkundigen twee verschillende wegen ingeslagen. Sommigen o. a. Mors, von Haidinger volgden het natuurhistorisch stelsel, dat zich bij de uitwendige kenmerken bepaalt, terwijl Berzelius, von Kobell en Blum het scheikundig stelsel verkozen, dat vooral steunt op de chemische eigenschappen.

Ondertussen hebben onderzoekingen omtrent verband tussen vorm en samenstelling tot de erkenning geleid dat een goede rangschikking op beide grondslagen moet rusten. De stelsels van Weisz, von Naumann en Rosé zijn dan ook op dat beginsel opgebouwd.