(bu:rt) v. (-en; -je)
I. Eig.
1. Algm. bij elkaar wonende buren, mensen : de gehele bijeenschreeuwen.
2. Inz.
a. wijk(sdeel) : een volkrijke -.
b. gehucht : geen dorp, maar een -.
II. Metn. streek in de nabijheid : is hier niet een waterval in de -? uit de wonen, veraf.