(‘bundəl) m. (-s; -tje) [~ binden]
I.1. Algm. pak van samengebonden voorwerpen : een takken, pijlen. Syn. →: bos.
2. Inz. pak reisgoed, bagage: zijn -tje bijeenpakken.
II. Uitbr.
1. Algm. verzameling van dingen die een geheel vormen : een lichtstralen; een van vijftien zijsporen. 2. Inz. tot een boek verzamelde bladen : een verzen, gezangen.