v. (-pen; -je) [< bode]
I. Eig. te verrichten bezigheid, waarvoor men zich ergens heen moet begeven: -pen doen bestaat in het doen van inkopen. het bestellen van brieven enz.; iemand een lastige opdragen; -pen lopen, rijden; iemand om een (uit)zenden, sturen; om een gaan, zijn; een blauwe -, voorwendsel om iemand te verwijderen of te bedotten: een grote, kleine doen, zijn gevoeg doen. ➝ kind.
II. Metn.
1. Algm. (als boodschap overgebracht) mondeling of schriftelijk bericht: een (over-) brengen, zeggen, zenden, krijgen; een goede, kwade -; -pen hiernaast te bezorgen; oppassen, zwijgen is de -, is nodig. ➝ Blijde Boodschap. Maria-Boodschap.
2. Inz. soort van troonrede inz. in de republieken: de van de president der Verenigde Staten. ➝ Koninklijke Boodschap.