(boe'ket) m. en o. (-ten; -je) [Fr. < bosguet, bosje]
I. Eig. bloemenruiker : een rozen; een maken, schikken.
II. Metf.
1. effektvol slotnummer van een vertoning : het van een vuurwerk was oorspronkelijk in ruikervorm. 2. fijne wijngeur : behaaglijk het van de wijn genieten.