('boeʞ) v. kunst om, door middel van de drukpers, geschriften te vermenigvuldigen.
Enc. Het oudste gedrukte boek, de Diamant-soetra, Skr. Prajnâ Pâramitâ, gedrukt, door Wang-Kie in 868 n. K., werd in de grotten van Twen-hwang (Westchina. Kansoe) gevonden en wordt thans te Londen bewaard. Vóór 868 moet de blokdruk opgekomen zijn. waarschijnlijk in de IIIde of IVde eeuw n.
K. toen de Taoïstische monniken toverformules begonnen te drukken. De smid Pi Sjeng heeft (tussen 1041 en 1049 n. K.) losse lettervormen in klei gebakken, welk hij in een raam zette om boeken te drukken; later goot men lettervormen in tin en nog later in koper; Korea drukte met losse lettervormen in 1403. Ook Japan kende deze manier van drukken. Als uitvinder der boekdrukkunst met losse gegoten letters, wordt in Nederland en Engeland, door sommigen, beschouwd L. J.
Koster van Haarlem en zijn uitvinding op ± 1425 gesteld. De eerste verbeteringen kwamen uit Duitsland, waar men aanneemt dat Gutenberg te Mainz ± 1450 de boekdrukkunst zou uitgevonden hebben. Het eerste gedateerde drukwerk is een psalterium van 1457 te Mainz, gedrukt door Faust, Gutenberg’s opvolger, en Schöffer. Beroemde drukkers uit de XVIde eeuw zijn o. a. Estienne in Frankrijk, Plantijn en Elsevier in de Nederlanden. De pers werd in de XVIde eeuw door de Nederlander W.
J. Blaeu en 1772 door Haas, ook een Nederlander, verbeterd. De ijzeren persen dateren van ± 1800. In de XIXde eeuw werd de boekdrukkunst vooral bevorderd door de uitvinding van de stereotypie, de gietmachine, de zetmachine, de zetgietmachine (lino-, monotype) en de snelpers (door Konig). die zich tot de reusachtige rotatiepersen van onze tijd ontwikkelde. Deze drukken en vouwen tot 100.000 kranten van 4 bladzijden in één uur. In 1929 werden in Duitsland 27.558 boeken, ongeveer 80 per dag uitgegeven, in Frankrijk 33 per dag, in Engeland 24 per dag.