(bə'schuit) v.(-en ; -je) [Fr. < Lat. bis, tweemaal + coctus, gebakken] 1. broos en licht te verteren gebak van tarwemeel: scheeps-; ga niet scheep zonder -, neem uw voorzorgen alvorens iets te ondernemen ; iemand een -je geven, in de kin knijpen. Syn. tweebak.
2. schijnheilige : een fijne -.