(bə'scha:ft) bn. en bw. (-er, -st)
1. al ontwikkeld, niet meer in de natuurstaat verkerend : de -e volken. Tgst. →: barbaars.
2. goed opgevoed : de -e kringen; een jongeling, van manieren.
3. van een beschaafde : de -e taal; een -e uitspraak. Syn. →: beleef.