(na'tu.r) m. natuurlijke staat nl.
1. oorspronkelijke staat van de mens zonder beschaving : straatjongens die half in de spelen, halfnaakt. Tgst. kultuurstaat.
2. oorspronkelijke staat, vóór alle wijziging door de mens : een woud in de -.
3. Kat. natuurlijke staat van de mens vóór zijn wedergeboorte door het doopsel.
4. natuurlijke toestand waarin iemand zijn ware geaardheid toont.