I. (behoorde, heeft behoord)
1. passen : bij die stoelen behoort deze tafel.
2. een onderdeel van iets uitmaken : dat gehucht behoort onder de gemeente N.
3. eigendom zijn van : dat boek behoort hem.
4. gerekend moeten worden : de Krim behoort tot Rusland; dat behoort tot de zeldzaamheden.
5. min of meer verplicht zijn om op een bepaalde wijze te handelen : men behoort te vergeven en te vergeten; niet beter weten of het behoort zo. Syn. betamen, passen, voegen,
6. nodig zijn : daartoe behoort moed.
7. verplicht zijn : ieder behoort zijn best te doen.
II. o.
1. wat iemand toebehoort: ieder zijn -.
2. eis : naar -.