(ba:vi'a:n) m. (...vianen;-tje) [msch. Turks]
I. Eig. Afrikaanse aap met vooruitstekende, tompe hondssnoet (Papio porcarius enz.]. Syn. hondsaap.
11. Metf. Scherts.
1. neger : wat een lelijke -! dampen, roken als een[ msch. uithangbord „De rokende Moor→], grote rookwolken uitblazen.
2. lelijk mens.
Bavianegezicht (bavi'a:ns) o.(-en).