Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-06-2020

baak

betekenis & definitie

(ba:k) v. (baken; -je) [Fries]

I. Eig. vast merk dat het vaarwater aanwijst: tonnen of boeien in het water, palen, torens, kustlichten enz. zijn baken; de baken zijn verzet, het vaarwater is veranderd of de omstandigheden zijn anders geworden. → getijde.

II. Metf.

1. Krijgsw. en Waterst. paal met vlaggetje, mandje enz. ter aanduiding van een richting : men gebruikt baken bié de opmeting van een terrein.
2. Spoorw. een der vijf planken met telkens afnemend getal dwarsstrepen ter aanduiding dat de trein vlak bij een sein komt.
3. voorbeeld : zién deugd was een om anderen voor te lichten.

< >