(arma’tu:r) v. (...turen) [Fr. < Lat. armare. wapenen]
I. Eig. bewapening, wapenrusting.
II. Metn. wapentooi aan zegetekens enz. III. Metf. [wat versterkt als I]
1. ijzeren beslag waardoor de delen van een machine enz. vastgehouden worden.
2. anker aan een magneet of aan een dynamomachine dat de kracht er van verhoogt.