('albәrdink 'tijm) Nederlandse letterkundigen:
1. (Josephus Albertus) ° 30 aug. 1820 te Amsterdam, dreef eerst een zaak in verduurzaamde levensmiddelen, stond daarna aan het hoofd van een uitgeversfirma, werd 1876 hoogleraar in de estetiek en kunstgeschiedenis en✝aldaar 15 maart 1889. Katoliek romantisch kunstenaar, vol geestdrift voor de hem heilige zaak van schoonheid en geloof, voor de middeleeuwen, voor Vondel en Bilderdijk; schreef Karolingsche Verhalen (1851), Portretten van Joost van den Vondel (1876) en stichtte 1855 het tijdschrift De Dietsche Warande.
2. (Karel Joan Lodewijk) pseudoniem L. van Deyssel, ° 20 sept. 1864 te Amsterdam, zoon van (1),was eerst in de boekhandel, verbleef na zijn huwelijk, 1887-1889 te Houffalize; vestigde zich later te Haarlem en✝er 26 jan. 1952. Hij was eerst naturalist (romans: Een Liefde (1885). De kleine Republiek (1888), daarna een schrijver vol stille, serene meditatie. Behalve zijn grote zelfstandige werken als
J. A. Alberdingk Thigm (1892), een biografie van zijn vader, zijn al zijn kritieken, prozagedichten en studies verzameld in Prozastukken en Verzamelde Opstellen.