('af) (voerde af, heeft afgevoerd)\
1. er vandaan voeren : van de markt -; af- en aanvoeren.
2. ergens heen voeren : gevangenen naar N. -.
3. naar beneden voeren : iets de heuvel -.
4. stroomafwaarts voeren : de Maas -.
5. doen afstromen : water -.
6. buikontlasting veroorzaken : -de middelen. Syn. purgeren.
7. afschrappen : iemand van een ledenlijst -.
8. afvoederen.