('af) (sloot, sloten af ; heeft afgesloten)
1. door sluiten ontoegankelijk maken : een kantoor, een la –.
2. dichtdraaien : de hoofdkraan –.
3. verwijderd houden door het sluiten van de toegang : het gas –.
4. het gezamenlijk bedrag er van opmaken : een rekening, balans –.
5. sluiten met inachtneming der formaliteiten : een levensverzekering –.
6. afzonderen : zich van de wereld –.