('af) (schreeuwde af, heeft afgeschreeuwd)
1. zo hard schreeuwen dat men er als het ware iets bij zou verliezen : iemand de oren van het hoofd, zich de keel –.
2. zo hard schreeuwen dat men op een bepaalde afstand het geluid verneemt : een laan –.
3. z i c h –, zich door schreeuwen afmatten.