('av) (brandde af, afgebrand)
I. (heeft)
1. door branden wegnemen : de verf van een deur -.
2. door afbranden ontdoen : een deur -.
3. door branden vernietigen : huizen -.
II. (is)
1. dooi te verbranden, er van weggaan : er is een stuk van (die stok) afgebrand.
2. door brand vernietigd worden : het dorp is afgebrand.
afbranding v. (-en).
afbrandsel o. (-s).