('a:dəla:r) m. (...laren, -s) [Mned. adel, edel + aar I]
I. Eig. Dicht, arend. -
II. Metf.
1. Wapenk. beeltenis van een adelaar adelaar (I) : de heeft de kop naar rechts gewend, de (in D omgewende naar links; dubbele -, adelaar met twee van elkander afgewende koppen. ➝ PL. WAPENKUNDE 6.
2. Adelaar, sterrenbeeld. ➝ PL. STERRENKUNDE. -
III Metn.
1. legerstandaard met de beeltenis van een adelaar (I) : de keizerlijke -s.
2. ridderorde geheten naar de adelaar (II 1) van de staat waartoe zij behoort : de Russische -