(‘a:dams) m. (-en, -s)
1. Eig. verboden vrucht in het Aards Paradijs, door Adam gegeten.
2. Metf. uitstekend gedeelte van het ➝ strottehoofd aan de voorzijde van de hals : de wordt aldus genoemd, volgens de overlevering der rabbijnen, naar een stuk van de verboden appel dat Adam in de keel bleef steken.