(a:s) m. en o. (azen; -je) [Lat. as, assis msch. < Gr. heis. één]
I. Eig. o. eenheid nl.
1. van het oude gewicht dat 0,047 dg woog.
2. één in het kaart-, domino- en potspel: harten-.
II. Metf.
1. meestal vklw. greintje, ziertje: geen -je verstand, geduld hebben.
2. alleen m. uitblinker.
III. Metn. kaart met een aas er op: heb je de niet?