(Hebr. nasi’), de door de Romeinse overheid aangestelde leider van de joodse gemeenschap in Palestina in de periode van 70-425 n. C.
De patriarchen waren na 70 aanvankelijk niet meer dan de voorzitters van een besturende raad (Sanhedrin), maar geleidelijk aan ontwikkelde hun positie zich tot een van aanzienlijke politieke macht, waarin zij in feite de rechtstreeks onder de Romeinse keizer ressorterende staatshoofden van Romeins Palestina waren. Zij waren dikwijls zeer rijke machthebbers met grote, hun door de keizers verleende bevoegdheden. Het is ook om die reden dat zij van de keizers vaak de hoogste eretitulatuur ontvingen (viri clarissimi et illustres). Zie ook Exilarch.