lett. ‘heerser over de ballingschap’ (Aram. resj galoeta), benaming voor de leider van de grote joodse diasporagemeenschap in Babylonië in de Romeinse en Byzantijnse tijd. Hij had een zeer hoge positie in de hiërarchie van de Perzische koninkrijken waaronder hij ressorteerde en was in die zin de evenknie van de joodse Patriarch in Palestina.
Er zijn veel aanduidingen van toenemende spanningen tussen de politiek machtige exilarch en de rabbijnen die als geestelijke leiders aan prestige wonnen.