De pre-kabbalistische joodse mystiek wordt meestal Merkava-mystiek genoemd en de literatuur van de Merkava-mystici wordt Hechalot-literatuur genoemd. Merkava is Hebreeuws voor ‘(troon)wagen;’ Hechalot is Hebreeuws voor ‘paleizen (of tempels)’.
Deze benamingen hebben enerzijds te maken met het feit dat de bijbelse profeet Ezechiël in zijn visioen (Ezech. 1) de heerlijkheid Gods zag zitten op een troon met vier wielen (die later merkava = wagen genoemd werd), en het is juist dit visioen dat vele joden in nabijbelse tijd heeft geïnspireerd tot pogingen ook zelf God in zijn glorie op diens troon te zien zetelen (‘de Koning in zijn schoonheid te zien,’ zoals zij dat noemen). Anderzijds is van hechalot sprake omdat Gods troon in zijn paleis staat, of beter: in het hoogste (meestal het zevende) van zijn paleizen, en de mysticus moet, wil hij God op zijn troon kunnen aanschouwen, door alle zeven paleizen heenreizen (Hemelse reis). Naast de mystiek die zich richt op de Ma'ase Merkava, ‘het werk van de troonwagen,’ was er ook een meer kosmogonisch georiënteerde vorm van mystiek die meestal wordt aangeduid als Ma'ase Beresjit, ‘werk van de schepping,’ waarin de eerste twee hoofdstukken van Genesis in het centrum van de mystieke speculaties stonden.De oorsprongen en vroegste geschiedenis van deze vormen van mystiek zijn in nevelen gehuld en daarover bestaat dan ook geen geleerde consensus. Sommigen zien deze mystieke beweging als een late post-talmoedische beweging in joods Babylonië; anderen denken dat de wortels al in de Tweede Tempel-periode in Palestina liggen. Alle handschriften van de Hechalot-literatuur dateren uit de middeleeuwen of later. Dat daarin oude tradities vervat liggen is zeker niet uit te sluiten, temeer omdat in bepaalde geschiften uit Qumran (met name de Liederen bij het sabbatsoffer) frappante parallellen bij de Hechalot-literatuur geconstateerd zijn. Een belangrijk motief in deze literatuur is het door magische bezweringen in dienst nemen (of dwingen) van een engel om daardoor in een oogwenk de gehele Tora voorgoed te kennen en nooit meer te vergeten. Wellicht klinkt hier frustratie of ergernis over het elitaire rabbijnse ideaal van studie en kennis van de Tora in door, iets wat voor velen niet bereikbaar was. Spanningen tussen rabbijnen en mystici waren er inderdaad al in de oudheid (net als in latere tijden).