Vanaf het moment dat aan de eerste gezaghebbende boeken van het joodse volk, de Tora, goddelijk gezag werd toegekend en zij kanonieke status verkregen (Kanon), waarschijnlijk in of na de Babylonische ballingschap, werd uitleg ervan een zaak van het hoogste belang. Dat proces begint al in de late bijbelse tijd en wordt intensiever naarmate de Tora een meer centrale rol in het jodendom ging spelen en ook andere boeken kanonieke status verkregen (eerst de Profeten, later ook de Geschriften); daarbij dient opgemerkt te worden dat uitleg van de Tora altijd van groter gewicht is gebleven dan die van de Profeten en Geschriften (maar zie Pesjer).
Al spoedig ontstonden er meningsverschillen over tal van uitlegkundige kwesties die enkele malen resulteerden in of bijdroegen aan schoolvorming of het ontstaan van secten (zoals de Qumran-Essenen). De rabbijnen stelden voor het uitleggen van de bijbeltekst dan ook hermeneutische regels op (Hermeneutiek). Zie ook onder Boekreligie en Midrasj.