benaming voor een verzameling joodse geschriften uit de periode van circa 300 v. C. tot 100 n.
C. die niet in de Hebreeuwse bijbel terecht gekomen zijn, maar meestal wel in de joods-Griekse kanon van de Septuaginta. In de latere traditie heeft het jodendom definitief voor de rabbijnse (Hebreeuwse) kanon gekozen, daarin gevolgd door het Protestantisme, terwijl de Rooms-Katholieke en Oosters-Orthodoxe kerken de Griekse kanon volgden en de apokriefe boeken als (deutero-)kanoniek aanvaardden. Het betreft hier boeken als Sirach, Tobit, Judith, Wijsheid van Salomo, Gebed van Manasse, Brief van Jeremia, 1 en 2 Makkabeeën, de toevoegingen aan Daniël (Susanna, Bel en de Draak) etc. Deze literatuur is van groot belang voor onze kennis van ontwikkelingen in het jodendom in de vroegste nabijbelse tijd.