WITTICHIUS, (CHRISTOFFEL) hoewel geen Nederlander, voor zo veel hij, evenwel, een groot gedeelte zijns arbeidsaamen leevens, hier te Lande, heeft gesleeten, in dienst der Vaderlandsche Kerke, verdient hij, nevens een groot aantal uitlandsche Geleerden, onder ons tot eere, aanzien en voordeel geklommen, eene afzonderlijke plaats in ons Woordenboek. Brieg, eene Stad in Neder-Silesie, was zijn Wieg en Bakermat.
Op den zevenden October des Jaars 1625 wierdt hij aldaar geboren. Zijn Vader, die van Luthersche Ouders afkomstig was, wierdt aan het Hof des Hertogs VAN BRIEG opgevoed. Hier verliet hij de Voorouderlijke Kerkgemeenschap, en ging tot die der Hervormden over. Niet onbeloond bleef deeze, gelijk men ’t noemt, Geloofsverandering. Hij wierdt met den aanzienlijken en voordeeligen post van Superintendent, over alle de Kerken van het Hertogdom, begiftigd. In zijne geboortestad leide onze WITTICHIUS de gronden der taalkennisse.
Zo ras hij, in die kennis, genoegzaame vorderingen hadt gemaakt, om tot hooger onderwijs te worden bevorderd, zondt hem zijn Vader na het Hoogeschool te Bremen. Dit viel voor in den Jaare 1642. De Regtsgeleerdheid was de weetenschap, op welke hij, volgens het plan, door zijnen Vader omtrent hem beraamd, zich moest toeleggen. Wat ’er ook de reden of aanleidende oorzaak van geweest zij, de jonge WITTICHIUS veranderde, spoedig, van soort van letteroeffeninge; bepaalende hij zich geheellijk tot de zulke, die de Godgeleerdheid onmiddelijk raaken, of daar mede in naauw verband staan. Dus leide hij zich, onder andere, toe op de Wiskunde en Wijsbegeerte. De laatstgemelde Weetenschap beoeffende WITTICHIUS, volgens de beginzels van den beroemden CARTESIUS, en wierdt, zedert, daar van een ijverig voorstander. Dat hij in de Wiskunde geene geringe vorderingen maakte, blijkt uit den post, tot welken wij hem, eerlang, zullen zien bevorderd worden.Naa vier jaaren vertoevens te Bremen, beving WITTICHIUS de lust, om ook andere Geleerde Mannen te hooren. Op het Hoogeschool te Groningen viel daar toe zijne keuze. Gelijk, zedert, doorgaans, dus telde toen reeds het Groninger Hoogeschool, onder zijne Hoogleeraars, eenige der meest vermaarde Mannen van dien tijd. Wie, in de Geschiedenis der Letteren eenigzins ervaren, kent niet de naamen van TOBIAS ANDREAS, MATTHIAS PASOR, HENRICUS ALTING, ABDIAS WITMARIUS en SAMUEL MARESIUS? Door de geleerde onderrigtingen van zo beroemde Mannen voorgelicht, maakte WITTICHIUS, in het tijdverloop van twee jaaren, zeer aanmerkelijke vorderingen. In den Jaare 1648 bezogt hij het Hoogeschool te Leiden, doch vertoefde ’er slegts een korten tijd, alzo wij hem, nog in dat zelfde jaar, wederom te Groningen ontmoeten, om ’er het onderwijs der straks genoemde Geleerde Mannen nog twee jaaren te genieten.
Met schatten van geleerdheid verrijkt, keerde thans WITTICHIUS na zijn Vaderland te rug, met oogmerk om aldaar den verzamelden voorraad, voor zich zelven en voor anderen, ten beste aan te wenden. De gelegenheid daar toe wierdt hem spoedig aangebooden. Boven hebben wij aangemerkt, hoe hij, bij de intrede in zijne letterbaane, zich in de Wiskunde hadt geoeffend. Hoewel slegts als een bijwerk bij de hand genomen, moet, evenwel, WITTICHIUS, in die edele Weetenschap, geene geringe vorderingen gemaakt hebben. Met regt meenen wij die vorderingen daar uit te mogen besluiten, om dat hem, naauwelijks, van het Groninger Hoogeschool te rug gekeerd, een Hoogleeraarsgestoelte, aan het Hoogeschool te Herborn, wierdt opgedraagen. Daar, intusschen, zijnen bevorderaar geenzins onbekend was, hoe WITTICHIUS van de Godgeleerdheid, geduurende de jongste Akademiejaaren, zijne hoofdstudie hadt gemaakt, en de roem zijner bedrevenheid daar in zijne wederkomst in Duitschland was vooruitgeloopen, ontving hij tevens verlof, om, aan den Jongelingen, die zich op de Godgeleerde Weetenschappen toeleiden, in afzonderlijk onderwijs, zijne kundigheden te mogen mededeelen. Deeze bevordering viel voor in den jaare 1651.
Hoe lang hij dien post bekleed hebbe, vinden wij niet aangetekend. Intusschen boodt zich de gelegenheid aan, om de Weetenschap, welke hij gestadig tot zijn hoofdwerk stelde, opzettelijk, en in derzelver volkomene uitgestrektheid te kunnen onderwijzen. Na Duijsburg wierdt hij, eerlang, beroepen, niet alleen om den Hoogleeraarstoel in de Godgeleerdheid te beklimmen, maar ook om als gewoon Leeraar der Plaatze, de Gemeente van den predikstoel te stigten. Zo wel als te Herbron, moet ook te Duijsburg, zijn verblijf van korten duur geweest zijn. Te weeten, de Wethouderschap van Nijmegen, beslooten hebbende om in haare Stad een Doorluchtig School op te richten, en, om hetzelve aan de bedoelde heilzaame oogmerken te doen beantwoorden, steeds na bekwaame onderwijzers rondziende, hadden de geleerdheid en kunde van WITTICHIUS niet met verdienden roem hooren vermelden, of zij deeden bij hem aanzoek, om haare nieuwe Stigting met zijne tegenwoordigheid en onderwijs te vereeren en verder op te bouwen. Hoewel van eene Akademie na een Doorluchtig School geroepen, en alzo, op de lijst van Hoogleeraaren, in rang daalende, voldeedt hij, nogthans, aan het verzoek der Gelderschen. In den Jaare 1653 aanvaardde hij, te Nijmegen, zijnen post.
Met veel ijvers, en geen geringen opgang, kweet hij zich hier van zijnen pligt, door het houden zo van openbaare als bijzondere Godgeleerde voorleezingen. Hij deedt nog meer. Den ledigen tijd, welke hem van zijne amptswaarneeminge, en daar mede onmiddelijk verknogte bezigheden, overschoot, besteedde hij aan het zamenstellen of ontwerpen van deels Godgeleerde, deels Wijsgeerige Schriften, van welke hij zommigen, geduurende zijn verblijf te Nijmegen, andere naderhand, heeft in ’t licht gegeeven. Daar WITTICHIUS, gelijk wij boven aanmerkten, een ijverig naavolger van CARTESIUS was, in eenen tijd, in welken de begrippen diens Wijsgeers, bij veelen, als schadelijke nieuwigheden beschouwd wierden, en hij, evenwel, niet schroomde, de dus genoemde nieuwigheden openlijk te verspreiden en te verdeedigen, kon het niet missen, of een Hoogleeraar van zijns vermaardheid moest daar door veel tegenstands, zelf onaangenaamheden, ondervinden. Op eene voegzaame wijze, dat wil zeggen, als iemand die zijn stuk verstondt en met bescheidenheid, ging hij dien tegenstand te keer.
Allengskens groeide hier door zijne vermaardheid, en baande hem deeze den weg ter hoogste bevorderinge, welke in de Vereenigde Gewesten kan bereikt worden. Te weeten, naa dat WITTICHIUS, geduurende den tijd van zestien jaaren, de eer van het Nijmeegsche Kweekschool gehandhaafd, en deszelfs bloei aanmerkelijk hadt bevorderd, wierdt hem de aanzienlijke post van Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan het Hoogeschool te Leiden opgedraagen. Dit viel voor in den Jaare 1671, en maakte hij, op den tienden November diens zelfden jaars, aldaar eenen aanvang van zijne Godgeleerde onderwijzingen. Naar gelange hij nu in een wijder kring zich bewoog, en tot hooger standplaats was verheven, groeide ook zijne vermaardheid. Zo aanzienlijk, als van eenigen anderen Hoogleeraar, was het getal van de zodanigen zijner leerlingen, die zich opzettelijk op de Godgeleerdheid toeleiden; en smaakte hij, nog bovendien, het genoegen, dat veelen, wier hoofdstudie niet de Godgeleerdheid was, zijne lessen kwamen bijwoonen. Even lang als te Nijmegen, zestien jaaren naamelijk, diende WITTICHIUS tot een sieraad voor het Leidsche Hoogeschool.
In den aanvang des Jaars 1687 wierdt hij van eene beroerte aangetast. Aan de gevolgen daar van overleedt hij, op den negentienden Mai des zelfden jaars, in den ouderdom van ruim eenënzestig jaaren.
Wij laaten hier volgen eene lijst van ‘s Mans Schriften, deels door hem zelven, deels door anderen, in ’t licht gegeeven. Den Leezer zal uit dezelve blijken, met hoe veel ijvers hij de Cartesiaansche Wijsbegeerte verdeedigd hebbe.
Disputationes Theologicae sexdecim de regula credendi contra Valerianum magnum. Neomag. 1656. 8.
Disputationes sex de fundamento verae Religionis Neomag. 1663. 8.
Causa Spiritus Sancti. Lugd. Batav. 1678. 8
Consensus Veritatis in Scriptura divina et infallibili revelatae cum veritate Philosophica a Cartesio detecta. Lugd. Batav. 1682. 4.
Exercitationes Theologicae et Oratio de Oraculorum Divinorum veritate et Gentilium falsitate. Lugd. Batav. 1682. 4.
Investigatio Epistolae Pauli ad Romanos. Lugd. Batav. 1685. 4.
Annotationes in Cartesii Meditationes, curante S. VAN TIL. Dord. 1688. 4.
Theologia Pacifica. Lugd. Batav. 1671. cum Appendice 1683. et Defensa. Amstel. 1689. 4.
Investigatio Epistolae Pauli ad Hebraeos. Accedunt positiones, seu aphorismi universam Theologiam adumbrantes. Lugd. Batav. 1691. 4,
De Hoogleeraar WITTICHIUS hadt eenen broeder, wiens naam wij niet vermeld vinden, maar alleen zijn beroep, dat van Advokaat, welk hij te Aken waarnam. Deeze, naa zijns broeders overlijden, eene Verhandeling, voor de Drukperze gereed, in eigendom hebbende bekoomen, gaf, in den Jaare 1690, dezelve in openbaaren druk uit, onder den titel:
ANTISPINOZA et Commentarius de Deo et eius Attributis, 4. Van deeze Verhandeling heeft men eene Nederduitsche Vertaaling.
Zie GRONOVIUS, Orat. Funebris in CHRISTOPH. WITTICHIUM; BAYLE, Dictionaire Hist. et Crit. &c.