insgelijks een Zoon van den straks te noemen MATTHIAS WITHOOS , doch ouder in jaaren dan de boven vermelde, genoot, geruimen tijd, het Vaderlijk onderwijs in de gronden der Schilderkunst. Doch, toen hij genoeg in jaare was gevorderd, om aan zijne eigen zorge te worden overgelaaten, en hem de lust hadt bekroepen, om na hoogere volkomenheid te streeven, ondernam en volvoerde hij eene reize na Rome, met oogmerk om ’er de volschoone overblijfzelen der aloudheid, als mede de natuure zelve, welke aldaar, meer dan elders, in volle luister praalde, het edele en schoone af te zien.
Door aanhoudenden vlijt en werkzaamheid vervaardigde hij een ruimen voorraad van teekeningen en schetzen van Landschappen, Lusthoven, fraaie Gezigten, en van ’t geen zich verder verrukkelijks en bekoorlljks aan zijn kunstkundig oog vertoonde. Voorzien van zulk eenen schat verliet hij, eerlang, Rome, den weg neemende na zijn Vaderland, met oogmerk om zich aldaar neder te zetten, en zijne landgenooren op de voortbrengzelen van zijn penseei te omhaalen. Doch zekere ontmoeting, welke, vinden wij niet vermeld, hem op de reize bejegend, deedt hem van besluit en van reiskoers veranderen, en deezen rigten na het Hof van den Vorst van Saxen Lauwenburg. Het goed onthaal, welk WITHOOS aldaar genoot, deedt ’er hem zijn vast verblijf neemen, en ’er tot zijnen dood toe vertoeven. Onze Kunstschilder overleedt verscheiden jaaren vóór zijnen Vader, te weeten in den Jaare 1685.Zie van alle de bovenstaande Kunstoeffenaars, HOUBAKEN en HALMA.