eene Ambagtsheerlijkheid, in Zeeland, op hei Eiland Schouwen, in het Westelijke gedeelte. In zommigs Kaarten vinden wij haar de Heerlijkheid van Welle genoemd.
De Ambagtsheerlijkheid wordt verdeeld in Oost- en Wes-Ambagt. Het eerste vinden wij begroot op eenentwintighonderd eenenzestig Gemeten, honderdzesendertig Roeden en drie voeten; het West-Ambagt op zevenhonderdzevemig Gemeten, fweehondzesenëndertig Roeden. Van de drie Dorpen, Noordwelle, Zuidwelle en Serooskerke , welke, voormaals, in deeze uitgestrekte Heerlijkheid plagten te leggen, is het tweede genoemde niet meer in weezen, en het Kerkhof het eenig overblijfsel, welk den grond, op welken het heeft gelegen, aanwijst.Zie REIGERSBERG, Kronijk van Zeeland.
WELLE
eene Ambagtsheerlijkheid, insgelijks in Zeeland, doch op het Eiland Noord- Beveland gelegen. Een Dorp van dien naam, welk men in het Ambagt plagt te ontmoeten, is, al voor lang, een prooi der Golven geworden; nevens negen andere Dorpen heeft het dat lot ondergaan Een Tak van het Geslagt van CATS plagt zich WELLE VAN CATS te laaten noemen.
Zie SMALLEGANGE, Kronijk van Zeeland.
WILLEKENS, JAN BAPTISTA
hoewel van geboorte een Vlaming, verdient, nogthans, eene plaats in ons Woordenboek, vermits hij, in ons Vaderland, zijnen meesten leeftijd heeft gesleeten. Zijn Vader, CORNEUS WELLEKENS, een Koopman in Lakens en Hop, woonde te Aalst , in Vlaanderen, en wierdt hem aldaar deeze Zoon, op den dertienden Februari des Jaars 1653, gebooren. Al vroeg wierdt JAN BAPTISTA na Amsterdam gezonden, en aldaar vertrouwd aan eenen broeder van zijne Moeder, die hem bij eenen Goudsmid besteedde. Terwijl de jonge WELLEKENS zich in dat handwerk oeffende, openbaarde zich bij hem de lust tot de Schilderkunst, en begon dezelve zo sterk op zijnen geest te werken, dat hij zijn tegenwoordig bedrijf met eene soort ven weerzin verrigtte. Van hier dat hij, ter voldoeninge van zijne begeerte, om den aandrang zijner geestneiginge te mogen volgen, een leerling van den beroemden ANTHONY DE GREBBER wierdt. Zo gelukkig slaagde hij, onder het geleide van dien Meester, in de behandeling van het Perseel, dat hij, eerlang, te raade wierdt, ter voortzetting van de kurst, eene reize na Italie te onderneemen. Niet hooger dan de ouderdom van achttien jaaren hadt hij bereikt, toen hij dit besluit ten uitvoer bragt. Elf jaaren vertoefde WELLEKENS in het gemelde gewest. In den Jaare 1617 bevond hij zicn te Venetie. De Schilderkunst draagt met regt den naam van Zuster der Dichtkunde.
De verbeeldingskragt is de Moeder en Kweekster van beiden, en Italië, beter dan eenig ander Land, bevoegd om die werkzaamheid der ziel gaande te doen worden. Terwijl WELLKENS zich op het hoofdeel zijner reize toeleide, openbaarde zich bij hem de zucht voor de Dichtkunst, en leidde nu den grond van een kunstvermogen, van ’t welke hij, zedert, zeer voortreffelijke proeven heeft gegeeven. Terwijl hij zich te Venetie onthieldt, wierdt hij aangetast van eene Beroerte, die hem noodzaakte, na het Vaderland te rug te keeren. Zints dien tijd begon hij de zucht tot de Schilderkunst te verflaauiwen, waar hij nog kwam, dat, vermits hij zeer bijziende was, en dus al toos met een bril moest schilderen, het oeffenen dier kunst hem ten uiterste lastig viel. Waar mede WELLEKENS , zints zijne wederkomst in 't Vaderland, zich geneerd hebbe, is ons niet gebleeken. ’Er verliepen nog eenige jaaren, eer hij zich in ’t huwelijk begaf. Waarschijnlijk zal dit in den Jaare 1699 gebeurd zijn. Hij nam ter Vrouwe JOANNA VAN HARDENBROEK, bij welke hij vier kinderen heeft verwekt; van welke een Zoon, CORNELIS genaamd, en eene Dogter MAGDALENA BARBARA, hem overleefd hebben.
Naa zijne wederkomst uit Italië, leide WELLEKENS zich voornaamelijk op de Dichtkunde toe, waar van hij, van tijd tot tijd, proeven vertoonde, Inzonderheid viel zijn smaak op de Herders- en Visscherszangen, waar toe zijn verblijf in Italië hem zeer veele aanleiding hadt gegeeven. WELLEKENS overleedt op den veertienden Maij des Jaars 1720. Wonder is het, dat hij nog lust hadt tot het zamenenstellen van zo veele Dichtstukken, als van hem het licht zien, daar hij het grootste gedeelte zijns leevens met pijnlijke ongemakken heeft geworsteld. Bekend zijn ’s Mans Dichtlievende Uitspattingen, uitmaakende een gedeelte van den bondel, door hem nevens zijnen boezemvriend PIETER VLAMING in ’t licht gegeeven. Bekend is, daarenboven, zijne Vertaaling uit het ltaliaansch van den Amintas van TORQUATO TASSO vermeerderd met eene Verhandeling van het Herdersdicht. Eindelijk merken wij nog aan, dat WILLEKENS, tot zijnen dood toe, geweest is een Lid van de Gezinte der Roomnschgezinden, welke men Jansenisten noemt. Naa haars Vaders overlijden, heeft zijne Dogter, boven genoemd, verscheidenen naagelaatene Dichtstukken ter drukperse bezorgd.