Kleinzoon van den straks vermelden Hoogleeraar, was de Zoon van eenen insgelijks geheetenen JACOBUS TRIGLANDIUS, laatst Predikant onder de Hervormden te Amsterdam, en van JOHANNA DE MOREES, gesprooten uit een deftig geslagt in den Burgerstand in de gemelde Stad, nog heden ten dage aldaar bekend en in weezen.
Onze JACOBUS Wierdt gebooren, op den achtsten Maij des jaars 1652, in het nabuurig Haarlem, alwaar toen zijne Ouders woonden. Beide deezen ontvielen hem door den dood, toen hij den ouderdom van slegts elf jaaren hadt bereikt. Dit verlies was oorzaak, dat hij zich met der woon na Amsterdam begaf, om ’er, onder ’t oog en toezigt zijner Bloedverwanten te worden opgevoed. In deeze Stad leide hij de gronden der geleerde Taalkennisse, en vertrok vervolgens na Harderwijk, om aldaar na hooger Weetenschappen te streeven. Onder deeze was thans de Wijsbegeerte het voornaamste voorwerp zijner beoeffeninge.
Het Hoogeschool te Leiden was thans vermaard, door den roem der Godgeleerdheid van drie doorluchtige Godgeleerden en Ootersche Taalkenners, ABRAHAM HEIDANUS, CHRISTOPHORUS WITTIGHIUS en FREDERIK SPANHEIM. Naa eenigen tijd vertoevens aan het Geldersche Hoogeschool, bekroop den jongen TRIGLANDIUS de lust, om, onder het geleide dier beroemde Mannen, tot in de diepste verborgenheden der Godgeleerdheid in de Oostersche Taalkunde door te dringen. In naarstigheid en vorderingen muntte hij uit boven veelen zijner tijdgenooten. Doch, vermits hij het overhaasten voor schadelijk hieldt, volhardde hij in zijnen loop, tot in het vierentwintigste jaar, eer hij zich aanboodt om tot den gewijden Predikdienst bevorderd en bekwaam verklaard te worden. Zedert bekleedde hij het Leeraarampt, eerst op een Dorp, vervolgens te Breda en te Utrecht, en wierdt daarnaa tot Predikant te Leiden beroepen. Dit viel voor in den jaare 1681. ANTONIUS HULSIUS, die aan het Hollandsch Hoogeschool het Hoogleeraarampt in de Godgeleerdheid bekleedde, overleedt in den jaare 1687.
De roem, welke TRIGLANDIUS, in het waarneemen van zijnen post, behaald hadt, en de reuk der geleerdheid, welke van hem was uitgegaan, bewoogen de Bezorgers om den opengevallenen stoel aan hem op te draagen. Hij aanvaardde dien post, en kweet zich van denzelven met zo veel roems, dat, in den jaare 1702, ook het onderwijs in de Hebreeuwsche Oudheden hem wierdt aanbevolen. Geen lang genot, nogthans, hadt hij van deeze nieuwe waardigheid; want hij overleedt op den tweeëntwintigsten September des jaars 1705, het vierenvijftigste zijns ouderdoms. Tweemaalen, te weeten, in de jaaren 1689 en 1699, hadt hij, op aanprijzing van Prinse WILLEM DEN III, bij welken deeze Hoogleeraar zeer gezien was, de waardigheid van Rector Magnificus bekleed. Behalven drie dogters, liet TRIGLANDIUS eenen Zoon naa, die vervolgens, te Leiden, eenen post in de Regeering der Stad bekleed heeft. Hij heeft geschreeven de Dodone; de Kareis; Scripture Vindicie, en verscheidene kleinere stukken, Verhandelingen en Redevoeringen, onder andere eene Vertoog, waar in hij zogt te beweeren, dat de Patriarch Jofeph, onder het zinnebeeldig teken van den gewijden Os, van de Egijptenaaren weleer wierdt aangebeeden; en een ander, waar in hij naspoort den oorsprong en de redenen der Mozaïsche plegtigheden.
Zie JOH. A MARK, Oratio Funebris in J. TRIGLANDIUM.