Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 09-12-2022

Meier

betekenis & definitie

Joannes Meier, wierdt gebooren, in den Jaare 1651, of 1652, te Blomberg, eene Stad in het Graafschap van der Lippe. Tot ongeluk voor zijne aangeboorene zucht tot geleerdheid, hadt hij Ouders van gering vermogen. Zijn Vader was een Kuiper, en, onbekwaam om zijnen Zoon na hooger beroep te doen streeven, zogt hij hem tot het zelfde bedrijf op te Leiden. Joannes, zijns ondanks, zich naar dien wil en den nood voegende, verzuimde, egter, niet, wanneer de gelegenheid zich aanboodt, zijnen leeslust bot te vieren. Op zekeren tijd betrapte hem zijn Vader, en deedt hem straffe lijden, omdat hij den tijd, welken hij aan het kuipen van een Vat moest besteeden, met leezen verspilde. Gelukkig voor den jongeling wierdt zulks opgemerkt door eenen Burgemeester der Plaatze, die, naar de reden van 's Vaders misnoegen gevraagd hebbende, den Jongman tot zich nam, en, bij onderzoek, een verheevenen Geest in hem bespeurd hebbende, op eigen kosten ten schoole besteldde. Ondanks dit alles volhardde de Vader bij zijn besluit, om JOANNES tot eener Kuiper op te trekken; die, zulks vernomen hebbende, liever verkoos, zijne Geboorteplaats heimelijk te verlaaten, dan zijner natuurdrift tegenstand te bieden. Ten dien einde begaf hij zich, in den Jaare 1668, na den Ham, alwaar hij, onder het onderwijs van den geleerden Rector, zo spoedige en groote vorderingen maakte, dat hij, naa verloop van twee jaaren, tot hooger Onderwijs bevorderd wierdt. Niet meer dan drie jaaren verliepen 'er, of men oordeelde hem bekwaam om tot den Predikdienst bevorderd te worden. Zucht na grondiger kennis van verscheiden takken der geleerdheid deedt hem thans eene uitlandsche reize onderneemen. In den Jaare 1674 bevondt hij zich te Groningen. Hier genoot hij niet slegts het onderwijs, maar ook de vriendschap en dagelijksche verkeering van den geleerden Oosterling Professor ALTING. Naa een driejaarig verblijf in dat Gewest, begaf hij zich na Leiden, om onder de vermaarde Mannen FREDERIK SPANHEIM, den Zoon CHRISTOPHORUS WITTICHIUS en STEPHANUS LE MOINE, zijnen Letterschat nog hooger op te stapelen.

Geduurende zijn vertoeven te Leiden, kwam de vermaardheid zijner uitgebreide kennisse, vooral in de Oostersche Taalen, ter ooren van de Heeren Bezorgeren van 't Hoogeschool; die, uit zonderlinge hoogagtinge, hem eene gelegenheid aanbooden, om eenigen tijd te Aleppo zijn verblijf te houden, en aldus de Taal, Geleerdheid en Gewoonten der Oostersche Volken van nabij te leeren kennen: opdat hij, met dien schat verrijkt, aan Kerk en Vaderland, vervolgens, te meer nuts en voordeels mogt aanbrengen. Gewisselijk hadde MEIER deeze aanbieding omhelsd, ware hem niet de gelegenheid voorgekoomen tot het neemen van een vast verblijf, met zijne neiging strookende. Te weeten, door het vertrek van den Heere ABRAHAM GULICHIUS, een Hoogleeraarsstoel in den Ham zijnde open gekoomen, wierdt de Heer MEIER, in den Janre 1679, verzogt om dien te vervullen. Vijf jaaren bekleedde hij hier den post van Buitengewoon Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, en van Gewoon Hoogleeraar in de Welspreekendheid, Wijsbegeerte en Hebreeuwsche Taalen. In den Jaare 1684 beriepen hem de Bezorgers van het Geldersche Hoogeschool tot Gewoon Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Oostersche Taalen. Eer hij zijn Ampt aanvaardde, beklom hij den Eeretrap van Doktor in de Godgeleerdheid. De Heer FREDERIK SPANHEIM, weleer zijn Leermeester, door Brieven, zo van de Bezorgers, als van den Senaat van 't Hoogeschool, daar toe uitgenodigd, kwam opzettelijk van Leiden te Harderwijk, om deeze plegtigheid te volvoeren. In den Jaare 1691 wierdt den Heere MEIER aangebooden het aanzienlijk Ampt van Generaal Superintendent in het Graafschap van der Lippe, Kerkelijken Raad en Eersten Predikant van Detwolde. Doch hij wees deeze streelende aanbieding van de hand, verkiezende zijnen leeftijd te Harderwijk te slijten.

Ondanks 's Mans aanhoudend letterblokken, deedt zijn sterk lichaamsgestel en geregelde leevenswijze hem den hoogen ouderdom van vijfenzeventig jaaren bereiken. Hij overleedt op den vierentwintigsten April des Jaars 1725. Van 's Mans uitgebreide Geleerdheid kunnen getuigenis draagen de veelvuldige Schriften, over veelerhande onderwerpen, welke nog voorhanden ziin. Doch, 't geen alle Geleerdheid zeer vere overtreft, 's Hoogleeraars zedelijk Karakter wierdt hoogelijk geroemd.

< >