eene Ambagtsheerlijkheid en Dorp, in het gedeelte van Holland, Delfland genaamd. Het Dorp legt ongeveer twee uuren gaans van de Stad Delft. Waarschijnlijk zal het zijnen naam ontleend hebben van het Water de Lee, bij ouds de Lier genaamd.
Reeds in den Jaare 1006 vindt men ’er van gewag gemaakt. Om de vermaaklijkheid zijner legginge, in Hoven en Boomgaarten, heeft het Dorp, in ’t Gewest, naauwiijks zijn weergae. De Kerk munt in aanzien uit boven veele andere, Inzonderheid lokt de Toren de opmerking, door zijn dik Muurwerk en diep uitgeholde Nissen. Op het Plat staat een Windwijzer. In een zeskantig uitstek, buiten den Toren, ontmoet men den Wenteltrap, langs welken men na boven klimt. Doorlekkere Boter wordt ’er in den omtrek van dit Dorp gemaakt, ook wel Tarwe en Vlas geplant. Men kweekt hier wijders zeer smaaklijke Moeskruiden. Veel bijgelovigheids pleegden, in de Roomsche tijden, de inwooners van dit Dorp met een St. Jorisbeeld, ’t welk in de Kerk bewaard, en jaarlijksch, in staatelijken optogt, door het omliggende Land, heel tot aan de Stad Delft, wierdt rond gedraagen.Zie BLEISWYK, Beschr. van Delft, en Oudheden van Delfland.