HARMOKAR, NAAR DE orde des tijds de zesde Bisschop van Utrecht, volgens zommigen gebooren in Friesland, hoewel anderen hem voor een Engelschman aanzien. Hij beklom den Bisschoplijken Zetel in het laatste gedeelte der achtste Eeuwe, en heeft dien zeventien, of, gelijk anderen, hoewel, waarschijnlijk, ’t onregt meenen, zevenentwintig jaaren bezeeten.
Geduurende zijn bewind omhelsde een groot getal zijner Landgenooten in Friesland het Christlijk Geloof. Om hun eene zigtbaare aanleiding tot wederafvalligheid te beneemen, deedt HARMOKAR ZEER VEele moeite, om alomme, door ’t geheele Land, de Tempels, Afgodsbeelden en Altaaren om verre te werpen, en de gewijde Bosschen te doen uitroeien. Een bevel van Keizer KAREL DEN GROOTEN, WELKE, omtrent deezen tijd, de beheering deezer Gewesten hadt verkreegen, ten zelfden oogmerke dienende, kwam den Bisschop merkeljk te stade.