bij de Romeinen Flevus genaamd, was wel eer een zeer oude Burgt, door hun gebouwd, op den hoek van den doortogt van den Yssel naar de Zee, doch door de Zee zelve geheel en al weg gespoeld: waarom ook dat Zeegat en het Land daaromstreeks, het Flie genaamd word. De zelfde Romeinen hebben, wijders, andere Zeegaten, Sterkten en Kasteelen gebouwd, zo ter beveiliging van het Land, als ter ontvangst der Tollen, van inkoomende en uitvaarende Schepen. Zulks getuigen het Huis te Britten, bij Catwijk, en de Burgt Helius bij den Briel, als mede dit Flie, of Flevus. Gemelde Burgten stonden aan de buitenste uitwateringen van den Rhijn en Yssel.
TACITUS maakt van dit Flevus gewag, in deeze woorden:
,, In dat zelfde Jaar, zijn de Frisii van de vrede afgeweeken, meer door onze gierigheid, dan door ongeduld over den dienst. DRUSUS had hen eene matige schatting opgelegd, dat zij, ten behoeve des oorlogs, eenige ossehuiden, jaarlijks, le„ veren zouden; men zag zo naauw niet, noch op de dikte, noch op haare grootte; tot dat OLLENIUS, een der voorpijldraagers, die ais Overste over de Friezen gesteld was, huiden van wilde ossen ter schattinge, en als een maat om zig te rigtten, vorderde. Dit was voor andere volken ook een harde zaak; maar het werd van de Germaanen te zwaarder opgenomen, die wel bosschen genoeg hebben, daar overvloedig zwaar en grof wild in is, maar daar het tamme vee maar matelijk in valt. Hij, OLLENIUS, nam daarom hen eerst hunne ossen af, daar na hunne Landerijen; eindelijk spaarde hij noch hunne vrouwen, noch hunne kinderen, makende die tot slaven; waar uit toorn, wraakzugt en klachten ontstonden. Maar daar in niet te gemoete gekomen wordende, vatten zij den oorlog aan; en de soldaaten, die bij het ontvangen van de schattinge stonden, greepen zij bij den kop, en hingen ze op. OLLENIUS voorkwam de verbitterde Friezen , met de vlugt naar het Kasteel Flevus, daar hij werd ingelaaten, en waar in geene versmadelijke magt van Romeinsche burgeren en bondgenooten, ter bescherminge van de bezettelingen der Zeestranden, lag.”
VAN LEEUWEN, Bat. Ill. fol. 52. TACITUS, IV. Deel, Jaarboeken.