een vermaard geslacht, dat in Amsteldam de aanzienlijkste eerampten bekleed heeft, en nog in wezen is.
De eerste, dien wij daarvan op de Regeeringslijsten gemeld vinden, is
Mr. CASPER VAN COLLEN, die, in 1695, Schepen, en in 1697 Raad was;
Mr. BUADUIN VAN COLLEN, 1709 Commissaris, en 1721 Schepen;
Mr. FERDINAND VAN COLLEN, 1694 Raad, 1696 Schepen, 1707 Gedeputeerde te Velde, 1709 Hoofdofficier en 1727 Burgemeester;
Mr. FERDINAND VAN COLLEN de Jonge, 1705 Commissaris, 1709 Schepen, 1736 Raad, 1737 Hoofdofficier, en 1743 Burgemeester;
Mr. FERDINAND VAN COLLEN Ferdinandsz, 1730 Commissaris, 1734 Raad, 1735 Schepen, en 1743 Burgemeester, in het jaar 1748, als Oud-Burgemeester, benevens de Heeren EGBERT DE VRIJ TEMMINCK en E. SCHELLINGER, toen ter tijd Oud-Schepenen, door den Raad gecommitteerd en gemagtigd, om uit de Hoofdofficieren der Burger-Vendelen te verneemen, wat de begeerte der Gemeente ware; wordende de Heer VAN COLLEN, eenigen tijd daarna, bij de verandering der Regeeringe, op nieuw als Burgemeester aangesteld.
In de maand Maart des jaars 1752 werd zijn Wel Ed. Groot Achtb, aangesteld als één der Commissarissen van ’s Lands Posterijen. In het jaar 1764 Thesaurier Ordinaris zijnde, had hij, ten behoeve van deszelfs zoon, den Heer Mr. FERDINAND VAN COLLEN, Heer van Gunterstein en Tienhoven, afstand van zijne Raadplaats gedaan, en overleed kort daarna, den 16den van de maand Maart.
Zie Naaml. der Amsteld. Regeering. Eur. Merk. 1747.