Het reisboek van ANTONINUS, en de Augsburgsche Reiskaart van PEUTTNGERUS, maaken, onder dezelfde benaminge, en op dezelfde plaats, gewag van Burginatium, naamlijk twee uuren gaans van Arenatium, en wat minder van Colonia Trajana; waaruit men duidelijk genoeg zien kan, dat het aan de bovenste landscheidinge der Batavieren gelegen heeft. CLUVERIUS plaatst het buiten het Eiland, en onderstelt dus twee zaaken te gelijk: voor eerst, dat het dezelfde plaats is, die, bij AMMIANUS MARCELLINUS, Quadriburgium genoemd wordt; ten tweeden, dat het krijgsvolk van Keizer JULIAAN, deze plaats wedergekreegen en opgebouwd hebbende, niet in het Eiland overgegaan is.
De eerste Helling is zekerlijk niet onwaarschijnelijk, om reden dat dit Burginatium, in het Reisboek, allernaast onder Colonia Trajana, en vrij verre boven de Castra Herculis gesteld wordt. Bij AMMIANUS is Quiadriburgium tusschen de beide legerplaatsen, naamlijk tusschen die van de dertigste Keurbende en die van HERCULES. Allermeest, echter, komt daarbij in aanmerking de Gastra Herculis, om dat die beide benaamingen tot haare volkomenheid gebragt zijnde, een en dezelfde kracht en betekenis hebben; want Burginatium, of liever Burgenacum, betekent een Burgt aan het water, of Waterkasteel of Stad; van welk woord men, naar de taal van dien tijd, had moeten maaken, Watriburgium, of, naar de eigenlijke Latijnsche taal, Vadriburgium. Of nu AMMIANUS, of een ander, die zig verbeeld heeft meer daarvan te weeten, dat Quadriburgium gemaakt hebbe, als of het een woord ware, niet van de Batavers afkomstig, maar van de Latijnen ontleend, daaromtrent zou ik het laatste liefst gelooven; te meer, om dat zij in die verbeeldinge voortgaan met te gissen, dat Burginatium een Slot met vier torens of bolwerken, en, zo men hun wil gelooven, wel versterkt zou geweest zijn. Doch hun was onbekend of vergeeten, dat Burg en Borg zuiver Duitsch is, afkomstig van het deelwoord geburgen of geborgen, dus genoemd, om dat zulk een Burg eene schuilplaats of plaats van bevrijdinge is. Want ten dien einde heeft men eerst eenige huizen bijeen gezet, daarna ’er een beschutting omgesteld, en eindelijk vastigheden van minder sterkte daarbij gevoegd; welke vaste plaats doorgaans den naam van Burg behield.
Indien CLUVERIUS zijne tweede gissing meerder krachts hadde kunnen bijzetten, was de zaak beslist geweest. Wij houden ons dan liefst aan AMMIANUS, een’ man, die niet alleenlijk toen leefde, maar ook alles gezien had. Hij verhaalt omstandig, dat JULIAAN, na dat hij de Saliërs en Chamaven, die zig verstout hadden over de Maas te komen, verslagen had, of behouden en onbeschadigd weder had te rug laaten trekken, een schipbrug gemaakt hebbende, over den Rhijn is gegaan, en, in den zomer van zijn eerste Burgemeesterschap, drie oude vastigheden of Burgen aan de Maas herbouwd heeft; dat hij, in zijn tweede Burgemeesterschap, bemagtigd heeft zeven Steden, waarin de voorrraadhuizen der Romeinen, door de Barbaaren, geplonderd waren, nadat de Keurbenden, door de toegevendheid van CONSTANTIJN DEN GROOTEN, waarvan ZOSIMUS spreekt, van den Rhijn verjaagd waren; voorts dat hij de vestingen dier Steden, zonder eenige verhindering, hersteld heeft; met schepen, ter sluik, den Rhijn weder overgestoken is, vermits de Barbaaren hem zulks, met bruggen te doen leggen, beletteden; dat hij, na dien overtogt, veele van dezelven zeer streng gestraft, en slegts eenige weinigen in genade aangenomen heeft: zo dat hij alle de Germanen, in dat zelfde jaar, over den Rhijn terug gedreven, en aan het Rijk deszelfs oude grenzen wedergegeeven heeft.
Want (dus gaat hij voort) als nu, in zijn derde Burgemeesterschap, gantsch Gaulen in rust en vrede was, heeft hij, in Parijs den winter doorbrengende, de onrusten in Brittaniën door een Onder-Veldheer gestild, en een weinig daarna de Allemannen, in het land der Rhetiers, in eigen persoon bezogt; en vandaar met het leger opgebrooken, naar Panonien gekeerd, is hij niet weer aan den Rhijn gekomen. De steden, die hij weder hersteld had, waren Bingium, Antunnacum, Bonna, Nivesium, Tricesinte, Quadriburgium en Castra Herculis, zijnde alle vastigheden aan den Rhijn, die de grensscheiding van het Rijk was. Waaruit volgt dat Quadriburgium, of Burginatium, niet geweest is buiten het Eiland, aan de (linkerzijde van de Waal, maar binnen, en aan de rechterzijde van dezelve, doch aan den slinkerkant van den Rhijn, vooraan op het Batavenland, daar nu het half Eiland 's Graavenwaart, of Weert, en de sterkce Schenkeschans is. JULIAAN, die zig naderhand weder van de Batavers bediende, en hen als bondgenooten hield, moest hun beveiligen tegen de Chamaven en Saliërs, die langs den anderen oever woonden; waartoe nergens een bekwaamer plaats kon gevonden worden: eensdeels om de gemaklijkheid der versterkinge, en anderdeels om den gemaklijken toevoer, langs de gaten van den Rhijn en Maas: dus dan ook de geslacht en van anderen, die het oude Slot Biesenburg hiervoor willen doen doorgaan, geheel vervallen.
Zie ALTINO, enz.