Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

BURGGRAAVEN

betekenis & definitie

waren van ouds de zulken, aan wien, gelijk reeds gezegd is, de bescherming der Burgzaaten toebetrouwd was. Van de Burggraaven van Leiden wordt reeds gewag gemaakt in een’ brief van het jaar 1083.

In den jaare 1203 vindt men dat vrouw JACOBA op de Burg belegerd werd. Nogthans blijft het twijfelachtig, of dit Burggraafschap, in deszelfs oorsprong, als een vrije Heerlijkheid, dan als een Leen des Graafschaps van Holland aangemerkt moet worden. Het eerste zouden wij liefst gelooven, om reden dat die van Wassenaar zig geschreeven hebben, Vrijheeren van Leiden, en alle daar toe behoorende Ambachten; schoon wij ook niet ontkennen, dat Graaf FLORIS DE VIJFDE, in den jaare 1276, HENDRIK, Burggraaf van Leiden, zijn Leenman noemt, en dat, in een anderen brief van 1340, van Graaf WILLEM DEN VIERDEN gezegd wordt, dat hij het Burggraafschap van Leiden al te vooren aan Philips van Wassenaar verkocht had. Men weet, echter, ook dat de Heeren VAN WASSENAAR reeds vóór dien tijd Burggraaven waren, en veel gezachs over de Stad oefenden; zij stelden ’er een’ Schout aan, die hunnen persoon verbeeldde; zelfs hadden zij ’t recht om Burgemeesleren en Schepenen te verkiezen. De Graaven schijnen reeds vroeg bedacht geweest te zijn, dit uitgebreid gezag den Burggraaven te onttrekken. CHRISTINA, dochter en erfgenaame van JACOB, Burggraaf van Leiden, werd, met bewilliginge van Graaf WILLEM DEN TWEEDEN, onder wiens voogdij zij stond, ten huwelijk gegeeven aan DIRK VAN KUIK, wien de Graaf, omtrent het jaar 1267, het Burggraafschap van Leiden ter leen opdroeg. Zijn zoon HENDRIK ontving het op gelijke wijze, in 1276, van FLORIS DEN VIJFDEN. In het jaar 1356 werd het Burggraafschap van Leiden, ten behoeve van de Graaflijkheid, verbeurd verklaard, om dat PHILIPS DE VIERDE, Heer van Wassenaar, een’ brief, met ’s Graaven zegel bekrachtigd, onbedachtlijk verscheurd had. PHILIPS DE VIERDE werd, echter, in het jaar 1399, wederom in ’t bezit van ’t recht der Magistraat Bestelling te Leiden hersteld; doch daarna, de zijde van Vrouw JACOBA te sterk aankleevende, werd hem, in den jaare 1420, het Burggraafschap, door Hertog JAN VAN BEIJEREN, ontnomen, en tevens voor altoos, aan het Graafschap van Holland gehecht. Sommigen keurden, ten dien tijde, die daad ten hoogsten onrechtvaardig, anderen zongen lofzangen, om dat Leiden van de overmagt der Burggraaven verlost was. (Zie JAN VAN HOUT, Dienstboek der Stad Leiden, p. 58.) Ook kocht de Stad, in het jaar 1651, den Burg, deszelfs grond, en den Burggraaflijken tijtel, van den Prinse VAN LIGNE, Heere van Wassenaar, zo als in verscheidene opschriften, aan den Burg, thans een voornaame Herberg, te zien is. Eén der Stads Burgemeesteren wordt door de Vroedschap of Veertigen van Leiden, met de waardigheid van Burggraaf vereerd.

Zie OUDAAN, Roomsche Mogendheid, p. 25. ORLERS, Beschrijving van Leiden, II. Deel, p. 490. VAN LEEUWEN, ibid, p. 45.

< >