Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

BRUHEZE, JOHANNES

betekenis & definitie

een Brabandsch Edelman, en, volgens zeker Handschrift der Utrechtsche Kerke, te Breda geboren, den 3den Mei 1527. Hij was Leeraar in de beide Rechten, en bekleedde te Utrecht veele aanzienlijke ampten, onder anderen dat van Pauslijken Pronotarius.

In ’t jaar 1549 werd BRUHEZE Domheer, en zat mede vóór in ’t Sijnode, aldaar in den jaare 1565 gehouden. In 1567 werd hij Schatmeester, en in 1573 Deken van ’t Kapittel ten Dom. Hij is bekend als een man, die de kerklijke rechten ijverig voorstond en verdedigde. Na den dóód van J. KNIJF, werd BRUHEZE als Bisschop van Groningen benoemd; doch eer hij zijne bevestiging bekwam, tot Aartsbisschop van Utrecht aangesteld. Zo in zijn spreeken als schriften, betoonde hij zig een groot vijand van ORANJE, en van alle de Hervormden: waarom hij dan ook, nadat de zaaken te Utrecht een anderen keer genomen hadden, genoodzaakt was, zig eerst van Utrecht naar Emmerik, en van daar verder naar Keulen te begeeven. Ter laatstgemelde plaatse was bij in groot aanzien, en overleed ’er op den 10den September des jaars 1600.Men zie Batavia Sacra, III. Deel; Oudheden van Groningen.

< >