Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

BRENIUS, DANIËL

betekenis & definitie

of de Breen, geboortig van Haarlem; was een Remonstrantsch Godgeleerde, en een leerling van S. EPISCOPIUS. Van gmelde Gemeente ging hij over tot de Mennoniten, waarna hij, zegt men, een verdediger der Sociniaanen werd.

Hij was geboren 1595, en stierf 1664, nalaatende verscheidene schriften. Vermoedeliik is hij dezelfde, waarvan WAGENAAR zegt: dat hlj mede de hand had in het vormen van den staat der zichtbaare kerke en eenige leerstukken.De Remonstranten bedienden zig van hem, geduurende de Dordsche Sijnode, tot het copieeren hunner schriften en brieven. Te Haarlem werd hij, bij het stooren van eene Remontstrantsche Vergaderinge, in 1621, gevat, en tusschen Schout en Dienaars naar her Tuchthuis gebragt. Op den 24sten van de maand November, vijf dagen na zijne gevangenneeming, ondervraagde hem de Heer G. DE GLARGIS, Pensionaris dier Stad, en vergde van hem, den naam van tien Predikant te noemen; waartoe men hem, na gedaane weigering, twee dagen tijds van beraad gunde. Na verloop van dien tijd, werd hij, door Burgemeesteren, desaangaande scherpeiijk ondervraagd. DE BREEN zocht zig te verontschuldigen, met te zeggen, dat het Plakaat, waarop hij gevangen was, naar der, letter genomen, meer van den mensch vorderde dan hij kon nakomen, en dan God toeliet; doch dat het naar de zin daarvan, eigenlijk ingericht was tegen zulken, die factie zochten aanterechten, ’t welk door hem nooit geschied was; dat hij zijne onschuld met plaatsen uit den Bijbel wilde verdedigen, maar dat hem niets werd voorgehouden dan menschlijke wetten en willekeuren. Hij werd, zonder betaalen van boete, eenige dagen daarna, onder handtasting, ontslagen, met vermaaninge om de verbodene vergaderingen te mijden; waarop hij antwoordde: zig te zuilen gedraagen, zo als hij het voor GOD meende te kunnen verantwoorden.

Zie ARNOLD, Kerk- en Ketter-Historie. Beschrijving van Amsteldam, in 8vo, VIII. Stuk, p. 43.

< >