in het Nederkwartier van ’t Sticht van Utrecht. Het werd, in ’t jaar 1538, door de Staaten van die Provintie, voor een Riddermaatige Hofstad erkend. Het stond ten westen van het Huis, en ten zuiden van het Dorp en de Kerk van Vleuten, en behoorde, bij gemelde erkenning, aan FREDRIK DE CONING.
Naderhand (1643) kwam het aan het geslacht van VALKENAAR; waaruit Jonker HENDRIK VALKENAAR, in het jaar 1674, wegens hetzelve, in de Ridderschap dier Provintie beschreeven werd. In 1709 werd het opgedraagen aan den Heere HENDRIK VAN UTENHOVE, President van ’t Collegie der Edelen en Ridderschappen van Utrecht, die het, op den dag der overdragt, afstond aan zijnen zoon MAURITS FILEBERT VAN UTENHOVE, die deswegen, in de maand November van dat jaar, in de Ridderschap beschreven werd. Het zelfde geschiedde in ’t jaar 1734, op Heer JACOB VAN UTENHOVE. De laatste leengift van Bottestein geschiedde in 1767, op Jonker KAREL VAN UTENHOVE, door den Heer VAN DER HAM. Voor eenige jaaren is dit huis afgebroken.