Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BOTNIA, Julius van

betekenis & definitie

mede een afstammeling van het vermaarde geslacht. Hij was de zoon van FREDRIK VAN BOTNIA en MAXIMILIANA ABSALONS, eene Adelijke dochter uit Brussel. Zijn broeder ADOLF was gehuwd met MARGARETHA SCWILLINGEN, wier eenige zoon zig naar Braband begaf.

Deze was een aanzienlijk voorstander van de Vrijheid en Godsdienst: waarom hij, door GELLIUS SNECANUS, met de volgende woorden, te vinden in Frisia Nobilis, p. 22. gepreezen wordt.Julius excellent et sanguine natus equestri

Botnia pro Patria stigmata aperta gerit.

Face flagrans, nec bella timens, in utrumque paratus,

Laeta cui est gravitas, mascula cuique fides.

Ordinibus Patriae et privatis charus amicis:

Ut libertatis, sic pietatis amans.

Even breed word aldaar de lof van zijne zoonen DOMINICUS, DOCO en JODOCUS uitgemeeten. Van dezen JULIUS vindt men, dat hij Franeker voor den Prins hielp verzekeren, ja dat hij niet schroomde, in het nijpendst van den winter, een Gezantschap naar Haarlem, alwaar ORANJE zig bevond, te bekleeden, ter verkrijginge van den noodigen bijstand, welke, hadde men dien kunnen toebrengen, geheel Friesland aan ’s Prinsen zijde had kunnen doen overgaan. Dan in plaatse van dit, werden de Spanjaarden in die Provintie magtiger, en BOTNIA moest Franeker verlaaten, de vlucht neemen, en zig de ballingschap getroosten, tot dat de Vrijheid het hoofd weder opstak. Maar toen ook vertoonde zijne vaderlandsliefde zig weder, zo door het bevorderen der Unie, als het te keer gaan der verraderlijke oogmerken van RENNENBERG.

In het jaar 1578 bediende de Aartshertog MATTHIAS, als Landvoogd, zig van hem, en van nog drie andere Edelen, tot het ligten van penningen, om Friesland tot dezelfs aanslag ter Generaliteit in staat te stellen. BOTNIA nam weder bezit van zijn huis, en kreeg zitting, wegens Franeker, in de Staaten van Friesland. Hij overleed den 28sten April 1614. Zijn kleinzoon, DOMINICUS JUSTUS, die 1660 overleed, was Grietman van Baarderadeel, had ter vrouwe GEERTRUID MECKAMA, en won daar bij ééne dochter, met welke de naam van BOTNIA een einde nam.

Zie TE WATER, Verbond der Edelen, II. Stuk, bl. 269 en 270, en de daarbij aangehaalde Schrijvers.

< >