een geboren Utrechtenaar, die, benevens zijnen broeder ANDRIES, de gronden der Schilderkunst, bij zijnen vader, die een bekwaam Glasschilder was, geleerd heeft, en daarna bij BLOEMART. Deze twee broeders trokken eerst naar Frankrijk, en vandaar naar Rome, besteedende overal hunnen tijd met grooten vlijt.
JAN begaf zig aan het schilderen van landschappen, dat hem zeer wel gelukte; ANDRIES maakte fraaije beeldjes en beesten, waarmede hij de landschappen van zijnen broeder stoffeerde. Dus bragten zij met hun beiden in Italie verscheidene schoone stukken te voorschijn. Na dat de jongste ongelukkig te Venetien verdronken was, keerde JAN weder naar de Nederlanden, alwaar hij tot aan zijnen dood in achtinge was.Zie HOUBRAKEN, II. Deel.