eene benaaming, welke de Germaanen aan hunne Dichters gaven. Deeze Barden, Zangers of Dichters waren gewoon, de daaden der Helden op te zingen; welke gezangen, die voor Gedenkstukken der Voorzaaten dienden, den naam van Bardites voerden.
De Batavieren verbeeldden zig, uit deeze Gezangen, de goede of kwaade uitkomst van den Strijd te kunnen raamen. Dat dezelve hun voor Jaarboeken dienden, werd veroorzaakt, door dien de Germaanen in de Schrijfkonst weinig ervaaren waren. Veele van deeze Jaarzangen zijn nog langen tijd, als Gedenkstukken der Oudheid, in het Klooster te Egmond bewaard geworden, doch, in den Burgerlijken Oorlog van 1567, door de Krijgsknechten van BREDERODE, met het Klooster, vernield. En daar de Romeinen de eerste bewooners deezer Landen genoodzaakt hadden, de Vaderlandsche jeugd, beter dan zij voorheen gewoon waren, te doen onderwijzen, werd ’er, in het Agrippijnsche Lusthuis, een School opgericht, waar in deeze Barden Leermeesters waren; zijnde het hunnen post, de hun aanbetrouwde jeugd, in het maaken, zingen en opzeggen der Latijnsche Barden of Heldenzangen en andere Wetenschappen, te onderwijzen. Ook was de gewoonte, naderhand door de Redererijkers gevolgd, naamlijk om tegen elkander om den prijs te zingen, of Heldendaaden optezeggen, onder hen in gebruik.
Zie TACITUS; VAN LOON, Aloude Historie, I Deel, bl. 19, 10, 70, 101.