Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

ASCONIUS

betekenis & definitie

eerste Hertog van Friesland. Men wil, dat, de laatste Prins van dat gewest TABBO was. Dan dit steunt op zeer gebrekkige oude Kronijken, waar aan doorgaans de zekerheid ontbreekt.

Volgens dezelve zou, na den dood van den gemelden TABBO, omtrent 20 jaar na onze tijdrekening, Friesland allereerst door Hertogen geregeerd geworden zijn, aan welken het bestuur van den oorlog toebetrouwd was, als Heirtogters, of aanvoerders der legerschaaren; waar van de naam van Heirtog of Hertog, volgens het algemeen gevoelen, zou ontstaan zijn. Men houdt ook voor zeker, dat zij, die tot die waardigheid verheven waren, in ’t Politike, of Burgerlijke, weinig of geen gezach hadden. ASCONIUS, de Zoon van TABBO, was de eerste Hertog. Deeze wordt geroemd, wegens zijne milddaadigheid doch bestraft over zijne opvliegende drift, waar door hij somtijds in onmaatigen toorn opstoof. Hij regeerde ’t land in goeden vrede; en als ’er, onder de nabuurige volken, twist ontstond, bevlijtigde hij zig, om dien, door zijne bemiddeling, ter neder te leggen. Mij met grooten lof hebbende hooren spreeken van de deugden van ANTONIUS PIUS, zond zijnen Zoon ADELBERT aan het Hof van dien Keizer, om deszelfs deugden te leeren navolgen. ASCONIUS, voor den vreedzaamsten Vorst van zijnen tijd bekend zijnde, was daarom van ieder bemind. Men wil dat hij, door zijne zucht voor den Akkerbouw, veele landen in Friesland bewoonbaar heeft doen worden.

Zijn dood word gesteld op het jaar 173. Hij liet na vier Zoonen; ADELBOLD, TITUS, RICHELD en RADBOUD. Men zie, wat ik van den oudsten Zoon, ADELBOLD, die de opvolger van ASCONIUS was, gezegd heb in ’t Eerste Deel, bl. 280-281.

H. VAN RHIJN, Kerkl. Oudh. van Friesland, II. Deel, bl. 362.

< >