dus genaamd door TACITUS, uit wiens schriften, en wel bijzonder uit het eerste Boek zijner Historiën, blijkt, dat het een plaats geweest is, in het hedendaagsch Gelderland, daar het tiende Legioen der Romeinen lag. Want beschrijvende den togt van CLAUDIUS CIVILIS, zegt hij, dat hij te Arenacum het gemelde Legioen besprong.
Dan dit beslist nog niet, wat door Arenacum moet verstaan worden. Eenige neemen daar voor het Vlek Arichum, tusschen Thiel en Bommel, andere Rechum bij Wageningen; maar dit laatste is een verbasterde naam van Redichem. Best volgt men hen, die hierdoor Arnhem niet verstaan. De Heer ALTING, van andere gedachten zijnde, zegt ’er dit van:„Arenacum, Aranatium of Herenatium, na dat Brinio de Caninefater, in ’t begin van den Oorlog van Civilis, de Romeinsche hulpbenden, na het plunderen van hun Leger, met hulpe der Friesen, uit het benedenste deel van het Batavisch Eiland gejaagd had, bleeven ’er volgens Tacitus nog zo veel overig, dat die in ’t bovenste deel uit vier kleine Dorpjes moesten verjaagd worden. Onder welke Dorpen hij ook Arenacum teld, dus ’er niet te twijffelen is, of dit is op het Eiland, en wel aan het bovendeel van de Rivier geweest. De Reiskaart tekend de plaats tien duizend schreeden van Nijmeegen (bij ons drie en een kwartier uur gaans), en elf duizend van Colonia Trajana, daar nu het Dorp Kellen legt, het naaste aan het Slot Cleve: Gevolglijk is de regte ligging van Arenacum, daar den Oever van den Rhijn omtrent even ver van Nijmegen en Colonia Trajana af is. Het welk niemant zal konnen aanwijzen, dat ergens anders is, dan omtrent agt duizend schreden (ruim twee en een half uur gaans) beneede de verdeeling van den Rhijn.
Zo zijn zij dan mis, die Arenacum zo onbeschroomd tegen over Arnhem plaatsen, en stoutelijk, schoon zonder bewijs van eenig geloofbaar Schrijver beweeren, dat het zelve nu aan den anderen kant is overgebracht, en dat hetzelve wedervaren is, Fletio, Levefanum, Grinnes en Vada, welke plaatsen op den Frieschen (thans Stichtschen en Gelderschen) bodem, hedendaagsch zouden genoemd zijn Vleuten, Levendaal, Rheenen en Wageningen; waarom verkruien zij ook niet Lugdunum, Praetorium Agrippina, Matilo, Albimana, Niger, Pullus, Batavodurum en dergelijke? dewijl ’er aan den overkant geen naamen ontbreeken van gelijke klank, (of die ’er ten minsten toe kunnen geboogen worden) als daar zijn Lokhorst, Bredrecht, Homade, Albrechts vierendeel, Pulmot en Dooren; maar dusdanige speelinge zijn te gering, dan dat zij ernstige Menschen passen. Het is al genoeg dat men zijn vernuft toond, zo dikwils ons oude en nieuwe benaamingen voorkomen, bijna in dezelve gedaanten, met woorden, in klank weinig verschillende, en die geen andere beteekenis hebben.
Want Arenacum en Arnhem, hebben, behalven het eerste woordlid niets gemeen met elkander: met de ligging, want die verschilt tien duizend schreeden van malkanderen, en ’er nog de Rhijn tusschen vloeit: niet de beteekenis van den naam, want Arenacum, is bij de geenen die Duitsch verstaan een rif Lands boven Water uitsteekende, doch Arnhem, is Arendshoeve. Want Hare, een naam aan zo veele plaatsen alomme gemeen, beduid een smalle lange streek Lands, tusschen de leegte zig verheffende, A nu ACH, Oc, of Y, ICH of IC, zijn geen gemeene benaamingen van Water, en uit deeze twee woorden is gemaakt Harenach of Herenich: waar van het Arenacum van Tacitus, en Arenatium der Reiskaarte, zonder blazing; van gelijke Herenatius van Antoninus, met eene blazing gekomen is. Nu is ’er ook geen Duitscher, die niet weet dat Heem, Heim en Hem, eene Hoeve betekend, en dat Arend of Arnold, een Mans naam is, hedendaagsch zeer gemeen. Voorts, indien het volstrekt nodig is, eenige overblijfzelen van den ouden naam, omtrent deeze plaats aantewijzen, zo verscheelen Arenatium en Herenatium niet veel van Aart en Herwerf, naastgelegene Dorpen.
Dus heeft de Heer ALTING dit uitgepluisd om zijn gevoelen staande te houden; en zo veele woorden heeft men doorgaans noodig, om een oud gevoelen te bestrijden, zonder dat men ’er somtijds iets mede winne. Of ALTING ’er zijn doel mede bereikt hebbe, durven wij niet verzekeren. Wij hebben reeds gezegd, dat wij ’er liefst Arnhem niet door verstaan, schoon ’er, in de Vertaaling van TACITUS, door den gadeloozen HOOFT, op de Lijst of Verklaaring van eenige naamen van Volken en Steden. Arnhem door verstaan worde.
De kundige WAGENAAR, die hier met ALTING overeenstemt, zegt ’er dit van: Men kan uit de Peutingerische Reiskaart niet opmaaken, of deeze plaatsen in het Eiland of in het vaste Land der Batavieren gesteld worden, alzo daar langs den Zuidkant van Patavia maar eene Rivier geplaatst wordt, met den naam van Patabus, zonder dat blijke of 'er de Waal of de Maas door verstaan worde. Doch als men acht geeft op het verhaal van TACITUS, die te vooren (Hist. Libr. IV. Cap. 15.) gezeid hadt, dat Aquilius aan het bovenste deel des Batavischen Eilands, eenig Krijgsvolk had bijeen verzameld, en die hier (Libr. V. Cap. 20) zegt, dat Civilis op deeze Legerplaatzen aanviel, na dat hij (Cap. 19.) in het Eiland geweeken was, wordt het waarschijnlijk, dat men deeze Legerplaatsen, in het bovenste deel des Eilands, zoeken moest.
De eigenlijke plaats is thans niet aan te wijzen: doch het is zeker, dat Arenacum, Arnhem niet zij, alzo deeze Stad aan den regter oever des Rhijns buiten het Eiland legt: en men vindt zo veel overeenkomst tusschen Arenacum en Aart, een Dorp in de Overbetuwe, en dus in het Eiland, als tusschen Arenacum en Arnhem. Zie Vaderl. Hist. I. Deel, bl. 174. Deeze zijn de redenen, waarom wij zeiden, dat wij 'er Arnhem niet voor hielden, dewijl het gezegde van ALTING en WAGENAAR ons voorkwam, op zeer goede gronden te steunen.