een aanzienlijk Dorp in ’t Nedersticht van Utrecht, en niet, zo als GOUDHOEVEN zegt, onder Naarden behoorende. Toen de Franschen, in ’t Jaar 1672, zig van de Provintie Utrecht, en van een gedeelte van Holland hadden meester gemaakt, en daar onder ook van Naarden, werd, door Prins WILLEM DEN DERDEN, eenig Volk in 's Graveland en ’t Dorp Ankeveen gelegt, om deeze beide Posten te bewaaren.
De Franschen, hier van, door eenige tekenen, uit Naarden en Amersfoort, verwittigd zijnde, kwamen terstond, met eenige duizenden Man, aantrekken, om de Stad Naarden, (daar zijne Hoogheid een aanslag op ontworpen had, maar toen niet ter uitvoer bracht) tehulpe te komen; dan, bij hunne komst, vonden zij die Stad door het Staatsche Volk verlaaten, en trokken daarop naar ’s Graveland, om het oog te houden, of de Prins den aanslag hervatten mogt. Op den 7den October deeden zij een aanval op een klein Schansje, door de Hollanden in der haast opgeworpen, en bezet met veertig Mannen, dat zij ligtelijk veroverden, en verder eenige Huizen in, ’s Graveland verbrandden: maakende voorts eene vertooning, als of zij op den Ankeveenschen Brug, daar het Regiment van den Overste STOKMEIM geposteerd lag, wilden aanvallen. Doch deeze, met een zonderlingen moed, en aangespoord door de tegenwoordigheid van den Veld-Marschalk Graave MAURITS, in allerhaast uit Muijden derwaarts gereeden zijnde, werden de Franschen (die op den 9den dier Maand, ’s voordemiddags ten elf uuren, met een sterke magt en geweldige woede, aanvielen) zodanig afgeslagen, dat ze, met groot verlies, deinzen moesten, De besprongenen verlooren maar één eenig Man, zijnde een Kapitein. De Franschen binnen Naarden, om deeze schade en schande te wreeken, trokken den 26sten November (N. S.) uit, meenende Ankeveen in de assche te leggen; maar terwijl zij bezig waren met eenige Huizen aantesteeken, wierden zij, door een partij Staatschen, zodanig begroet, dat ze met der haast naar Naarden te rug trokken.
Dit Dorp behoort in ’t Kerklijke onder Amersfoort.