in tegenoverstelling van Schependoms-recht, eene oude benaming, welke tot nog toe in gebruik is gebleeven. Niettegenstaande de verééniging van Holland en Westfriesland, heeft dezelve het verschil in de wijze van eenige rechten, en bijzonder in het versterfrecht, niet op een gelijken voet kunnen brengen; blijvende ieder gedeelte, onverzettelijk, bij zijne oude gewoonte.
Dus volgt het eene gedeelte van Holland het Zeeuwsche Schependoms-recht, en een ander gedeelte het Friesche Aasdoms-recht; ‘t welk voornaamlijk plaats heeft in Noordholland, Kennemerland, Amstelland, Gooijland en Westfriesland, als ‘t naast aan Friesland grenzende. Men volgt hier het spreekwoord: Het naaste bloed, Beurt het goed; welverstaande, dat het nedergaande bloed gaat voor het opgaande, en ‘t opgaande voor zijlingsche magen. Zo wel in ‘t Aasdoms-, als in het Schependoms-recht, zijn, door de Overigheden, volgens aanwijzing van H.de Groot, verscheiden veranderingen gemaakt. Wat den Oorsprong van de benaming van dit recht aangaat, dient men te weeten, dat eertijds de Schout in Friesland het recht vorderde, maar dat het vonnis bij de buuren geweezen werd. Doch vermits deeze in het Recht niet allen even bedreeven waren, en men gebonden was aan veele zedert en gebruikelijke woorden, die men niet mocht te buiten gaan, hadden zij, tot hunnen Voorzitter en bestierder eenen, welken men Azing noemde, die ook wel een gebuur, doch ervaarener dan de anderen was. In de oude Friesche Wetten en Rechten, droeg hij den naam van Aetga, ‘t welk bij ons Azig betekent. De oorsprong van dit woord Azig, of Azing, moet, waarschijnlijk, afgeleid worden van de verandering der letteren Sut, als kenbaar is uit Water en Wasser, eten en essen enz. gelijk dus, in de oude Friesche Wetten, de Rechters Atten genoemd worden, en nu nog in Drenthe, de drie- en twintig rechters, Etten.
Aasdom en Aasdoms-recht waren dus verkortingen van Azigdom en Azigdoms-recht. Doem betekende ook Vonnis. Doch hier bij moet nog worden aangetekend, dat men te Rotterdam en in 's Hage, zig naar ’t Schependoms-recht schikt; volgens welk recht het goed moet gaan van daar ‘t gekomen is; dat is aan den Vader en Moeder van den overledenen, indien zij beiden nog in leeven zijn; doch een van beiden gestorven zijnde, geheel aan de bestorvene zijde, eerst aan Broeders en Zusters, en voorts aan derzelver kinds-kinderen, bij plaatsvulling; en beiden gestorven zijnde, aan weerskanten, evenveel, op gelijke wijze. Bij ontstentenis van Nakomelingen van Broeders en Zusters, komt het goed aan Grootvader en Grootmoeder van beide zijden, en na hun aan Oomen en Moeijen, en derzelver afkomelingen. Dit recht volgde men van ouds in Zuid-Holland en in ‘t Land van Voorne.