Dus word (zegt VAN DER HOUVE, in zijn Handvest, Kronijk I. Deel, bl. 157) de Vaart in Friesland geheten, die van de Grietenij Idaarderadeel naar Stavoren haaren loop neemt, van Leeuwaarden door Warstiens, Wartena en zo voorts door Grouw, Irnzummerzyl, en vervolgens naar andere havens.
Dan het blijkt, zegt Halma, dat van der Houve hier Winsemius kwaalijk geleezen heeft, noemende een Vaart Aar; want Winsemius schrijft dus: „Door deze Grietenij (Idaarderadeel) loopt zeekere vaart, of Water-Aar genaamd, aanvanglijk het Lang-deel, voorts de Graft, en daarna de Grauw, strekkende deeze vaart, van Leeuwaarden, door Warstiens, enz.” Doch Water-Aar is aldaar geen eigennaam, maar verkeerdelijk, met groote Letteren, voor Water-Aêr, Waterader; dus moest ’er staan, Water-aar, genaamd, aanvanglijk het Langdeel enz., zo dat het aan het Streepje (of de Comma) hapert: alzo dat Water van Leeuwaarden, door Friesland loopende, veelerlei naamen heeft, doch nergens de Aar heet.
Had Winsemius geschreven, een Water, Aar, dan ware het in VAN DER HOUVE te verschoonen geweest. Maar dit moest hij gezien hebben. Zie verder AIR.
HALMA op ‘t Art. AAR. bl. 3.