Definities van Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen in de Ensie N
- Naakt
- Naam
- Naäpen — nabootsen — nadoen — navolgen
- Naar
- Naar achteren
- Naardien
- Naarstig
- Naarstigheid
- Naast
- Naaste
- Naberouw — nagedachten
- Nabestaande
- Nabij
- Nabootsen
- Nadeel
- Nademaal
- Nadenken
- Naderen
- Nadoen
- Nadruk
- Nagedachtenis
- Nagenoeg
- Nageslacht — nakomelingschap
- Naijver
- Naijverig — ijverzuchtig — jaloersch
- Naken
- Nakomeling
- Nakomelingschap
- Nakomen — volbrengen
- Nalaten
- Nalaten — achterlaten — overlaten
- Nalatenschap
- Naneef
- Nap
- Nar
- Naricht
- Naschrijven
- Nasleep
- Nat — vochtig
- Natie — volk
- Natuur
- Natuurlijk kind
- Nauw
- Nauwkeurig
- Navolgen
- Nazaat
- Neb
- Nederdalen
- Nederig
- Nederstorten
- Nedervallen
- Nederwaarts — afwaarts
- Neerslachtig
- Neigen
- Neiging
- Nek
- Nering
- Net — sierlijk
- Netelig
- Neuswijs
- Nevel
- Nevens
- Nibbclen
- Nietig — nietswaardig
- Nietswaardig
- Niettemin
- Nieuw
- Nieuwsgierig
- Nijd
- Nijdig
- Nijgen — buigen
- Nijging
- Nijpen
- Nijver
- Nimmer — nooit
- Nochtans
- Noemen
- Nogmaals
- Nood
- Nooddruft
- Nooddruftig
- Noodig — noodwendig— noodzakelijk
- Noodig hebben
- Noodweer — lijfsverdediging — zelfverdediging
- Noodwendig
- Noodzakelijk
- Noodzaken
- Nooit
- Noot
- Nopen
- Nopens
- Norsch
- Nu — tegenwoordig — thans
- Nuk
- Nut
- Nutte maken (zich ten)
